Fitheid is belangrijker dan een gezond gewicht voor een langer leven
23 juniMensen met een verstandelijke beperking worden steeds ouder en hun levensverwachting komt steeds meer in de buurt van die van de algemene bevolking. Echter, dit betekent niet dat deze extra jaren ook in goede gezondheid worden doorgebracht. Ze hebben op jongere leeftijd al veel gezondheidsproblemen zoals een lage mate van fitheid en overgewicht. Onderzoekers Alyt Oppewal en Thessa Hilgenkamp van GOUD onderzochten de relatie tussen fitheid, overgewicht en overlijden bij ouderen met een verstandelijke beperking. Wat is belangrijker voor een langer lever? Een gezond gewicht of fit zijn?
Fitheid en obesitas
Twee belangrijke en veel voorkomende leefstijlgerelateerde problemen bij ouderen met een verstandelijke beperking zijn een zeer lage fysieke activiteit en fitheid en een hoge prevalentie van overgewicht en obesitas. In eerder GOUD-onderzoek zagen we dat ouderen met een verstandelijke beperking van 50 jaar en ouder veelal een inactieve leefstijl hadden en hun fitheid was vergelijkbaar, of zelfs slechter, dan die van mensen uit de algemene bevolking van 70 jaar en ouder. Bij 38.2% was er sprake van overgewicht en bij 25.6% van obesitas, in vergelijking tot 41.2% overgewicht en 9.6% obesitas in de algemene bevolking.
‘Fat but fit’ theorie
In de algemene bevolking is gebleken dat mensen met een lage fitheid een hoger risico hebben op vroegtijdig overlijden. Dit geldt ook voor mensen met obesitas. Echter lijkt fit zijn een belangrijkere rol te spelen in het verlagen van het overlijdensrisico dan het al dan niet hebben van obesitas. Dit wordt ook wel de ‘fat but fit’ theorie genoemd. Het overlijdensrisico van mensen die fit zijn en overgewicht/obesitas hebben bleek vergelijkbaar met het overlijdensrisico van mensen die fit zijn en een normaal gewicht hebben. Mensen die niet fit zijn hadden een twee keer zo hoog overlijdensrisico, ongeacht hun gewichtsstatus.
Onbekend
Het was nog onbekend wat de invloed van fitheid en overgewicht/obesitas is op het overlijdensrisico van ouderen met een verstandelijke beperking. De resultaten die gevonden zijn in de algemene bevolking zijn namelijk niet zomaar te vertalen naar mensen met een verstandelijke beperking. De relatie tussen fitheid, overgewicht en overlijden is mogelijk anders omdat mensen met een verstandelijke beperking vaak op jongere leeftijd al meerdere beperkingen en chronische aandoeningen hebben. Daarnaast is er vaak op jongere leeftijd al sprake van een slechte fitheid, waardoor de leeftijdsgerelateerde afname in fitheid mogelijk anders ligt bij deze doelgroep, en daarmee ook de relatie met negatieve gezondheidsuitkomsten zoals overlijden.
Als de ‘fat but fit’ theorie ook van kracht is bij mensen met een verstandelijke beperking is het verbeteren van de zeer lage fitheid van deze groep een betere strategie om de levensverwachting van mensen met een verstandelijke beperking te laten toenemen dan te richten op gewichtsafname. In de literatuur zien we nu echter ongeveer 4x zoveel studies over interventies gericht op gewichtsafname dan over interventies gericht op het verbeteren van fitheid. Mogelijk moet deze focus dus verschuiven.
Fitheid, obesitas en overlijden bij ouderen met een verstandelijke beperking
Binnen het GOUD-onderzoek hebben we onderzocht wat de relatie is tussen fitheid, overgewicht/obesitas en overlijden bij ouderen met een verstandelijke beperking. Van de 1050 deelnemers, hadden we voor deze studie gegevens van 874 deelnemers (61.4 ± 7.8 jaar, 49.7% vrouw). We hebben de baseline metingen omtrent fitheid (coördinatie, visuele en auditieve reactietijd, balans, comfortabele en maximale wandelsnelheid, knijpkracht, spierkrachtuithoudingsvermogen, flexibiliteit en uithoudingsvermogen) en gewichtsstatus (BMI, middelomtrek, taille-heup ratio en vetpercentage) gebruikt, en de gegevens over overlijden bij de 5-jaar follow-up meting.
Van de 874 deelnemers waren na de 5-jaar follow-up periode 147 (16.8%) deelnemers overleden. We vonden dat geen van de gewichtsmaten gerelateerd waren aan overlijden. De fitheidscomponenten coördinatie, visuele reactietijd, balans, comfortabele en maximale wandelsnelheid, knijpkracht, uithoudingsvermogen waren wel significant gerelateerd aan overlijden, waarbij mensen met een betere fitheid een lagere overlijdensrisico hadden.
Vervolgens hebben we de deelnemers ingedeeld in de categorieën ‘fit en geen obesitas’ (wandelsnelheid ≥1.0 m/s en BMI 18.5-29.99 kg/m2), ‘fit en obesitas’(wandelsnelheid ≥1.0 m/s en BMI ≥30 kg/m2), ‘niet fit en geen obesitas’ (wandelsnelheid <1.0 m/s en BMI 18.5-29.99 kg/m2), en ‘niet fit en obesitas’ (wandelsnelheid <1.0 m/s en BMI ≥30 kg/m2). We vonden geen significant verschil in overlijdensrisico tussen de groepen ‘fit en geen obesitas’ en ‘fit en obesitas’. Wel vonden we dat de ‘niet fit en geen obesitas’ groep een 3.6 keer (95% betrouwbaarheidsinterval 1.72 – 7.46) zo groot overlijdensrisico had, en de ‘niet fit en obesitas’ groep een 4.6 keer (95% betrouwbaarheidsinterval 1.97 – 10.68) zo groot overlijdensrisico, ten opzichte van de groepen die fit waren, ongeacht gewichtsstatus.
Conclusie en implicaties
We kunnen concluderen dat de ‘fat but fit’ theorie ook van kracht is bij ouderen met een verstandelijke beperking. Ouderen me een verstandelijke beperking die niet fit waren hadden een 3.6 tot 4.6 keer zo hoog overlijdensrisico ten opzichte van degene die wel fit waren, ongeacht de gewichtsstatus. Het is daarom belangrijk om ons te richten op het verbeteren van de fitheid, en minder de nadruk te leggen op gewichtsafname, om zo ouderen met een verstandelijke beperking zo gezond mogelijk oud te laten worden en de levensverwachting te verbeteren.
Deze samenvatting is gebaseerd op de volgende Engelstalige artikelen:
- Oppewal, A. & Hilgenkamp, T.I.M. (2020). Is fatness or fitness key for survival in older adults with intellectual disabilities? J Appl Res Intellect Disabil, 00, 1-10.
- Oppewal, A. & Hilgenkamp, T.I.M. (2019). Physical fitness is predictive for 5-year survival in older adults with intellectual disabilities. J Appl Res Intellect Disabil, 32(4), 958-966.